Geschiedenis van vroeg boeddhisme tot stromingen

Boeddhisme heeft zich net al andere levensbeschouwingen in de loop van haar bestaan ontwikkeld. Men kan in die zin spreken van een vroeg of klassiek boeddhisme en meer modern boeddhisme zoals wij deze nu in het westen ook tegenkomen. Ik heb geprobeerd om een korte samenvatting te geven van de verhalen in en over het boeddhisme en deze in een context te plaatsen.

Het boeddhisme heeft een leer die in de kern neer komt op overleveringen van de Boeddha. Het gaat dan om het leven van de jonge prins Siddhartha Gautama. Over de historische jaartallen is nog geen consensus behalve dat hij rond zijn 35e de verlichting bereikte en ongeveer 80 jaar oud werd. Hij leefde ongeveer tussen (483-400 v Chr.). De term boeddha (verlichte of ontwaakte) verwijst echter niet enkel naar hem maar naar een ieder die verlicht is. Voor Siddhartha en na Siddhartha zullen er dus boeddha’s zijn.

In de vroegste geschriften van het boeddhisme (Tripitaka) zijn slechts korte teksten opgenomen over Boeddha. De oudste biografie van de Boeddha is pas jaren later geschreven in de eerste eeuw na Chr. (Buddhacarita) door Ashvaghosha. De ontwikkeling van de Boeddha speelde zich voornamelijk af in een gebied dat nu tussen het noorden van India en Nepal valt. Na de dood van de Boeddha verspreidde zijn leer zich in verschillende vormen door heel zuidoost-Azië, van India, Mongolie, Japan tot Indonesië.

Over Boeddha zijn dus verschillende verhalen geschreven die ook haar eigen waarde kennen in de historische context van die tijd. Veel verhalen zetten bepaalde zaken wat dikker aan zodat de les die eruit getrokken kan worden duidelijk naar voren komt. Zo zijn er verhalen dat Siddhartha Gautama een jonge prins was met veel rijkdom, terwijl hij in werkelijkheid veel meer een zoon was van een kleine stammenstaat en dus niet van een grote koning. Deze verhalen lijken vooral bedoeld om het grote verschil te duiden tussen zijn vroege rijkdom en zijn latere onbaatzuchtige leven. Bij alle delen van de kernleer horen verhalen uit zijn leven die ik nu verder laat. Het Boeddhisme integreerde in de tijd van Boeddha makkelijk omdat het aansloot bij reeds bestaande rituelen die gewoonlijk waren. In de oude boeddhistische teksten spreekt Boeddha vaak feitelijk, ‘door het ontstaan van dit, ontstaat dat’ en zonder moreel oordeel.

Voor de verspreiding en het behoud van het boeddhisme was het ook van belang dat een machthebber zich tot het boeddhisme richtte. Voor het boeddhisme is Asoka, de kleinzoon van Chandragupta Maurya die de aanvallen van Alexander de Grote had weerstaan en na zijn vertrek een groot rijk opbouwde. Dit rijk werd door Asoka uitgebreid tot bijna het gehele huidige India. Asoka zou berouw hebben gehad over de geweldadige wijze waarop hij de gebieden veroverd had. In deze tijd zou bekeerd zijn tot het boeddhisme en een filosofie nastreven van geweldloosheid. Vanaf dit moment steunde zijn rijk boeddhistische, jaïnistische en hindoeïstische bedelorden en stuurde hij boeddhistische monnikken naar de vier windstreken. Hij liet door zijn hele rijk heen ook inscripties plaatsen op pilaren, rotsen en in groten over het religieuze leven en zijn beleid als koning. De religieuze inscripties gaan vooral over praktische boeddhistische leringen en de aanmoediging om tolerant te zijn tegenover iedere religie.

Het leven van Boeddha

Toen Siddhartha voor het eerst het paleis verliet ontdekt hij dat alle mensen oud en gebrekkig, ziek kunnen worden en pijn kunnen lijden, dood kunnen gaan en gemoedsrust kunnen bereiken door afstand te doen van aardse zaken. Hij realiseert zich vanaf dat moment dat alles vergankelijk is en er ook lijden en dood is. Siddhartha Gautama trouwde toen hij 16 jaar oud was en werd vader toen hij 29 was. Toen hij hoorde dat zijn vrouw Yashodhara hem zijn zoon Rahula (‘belemming’) had geschonken besloot te vertrekken en pas terug te keren als hij de verlicht was. Hij vluchte het paleis uit met zijn paard Kanthaka gevolgd door zijn paardemenner Chandaka. Historisch is dit vertrek overigens niet bijzonder, het gebeurde meer in die tijd dat mensen er op uit trokken om hun leven al dan niet tijdelijk te wijden aan de studie of technieken om verlichting te bereiken. Zijn vertrek bracht hem in contact met verschillende leraren die hem naar hogere niveau’s trokken maar niet naar de bevrijding die hij zocht. Hij sloot zich als laatste aan bij vormen van ascetisme die de lichamelijk behoefte van voedsel, slaap, seks en sensueel genot probeerde te overwinnen. Toen hij na zes jaar dicht tegen de hongersdood aan zat besloot hij te eten omdat dood gaan alleen tot wedergeboorte zou leiden en niet tot de verlichting die hij zocht. De vijf asceten die hem volgden verlieten hem toen ze hoorde hij had gegeten en daarmee hun weg had verlaten. Siddhartha besloot toen onder een bodhiboom te gaan zitten en te mediteren tot hij de verlichting had bereikt.

Tijdens zijn meditatie kreeg hij kennis over zijn vorige levens, de vorige levens van anderen en het inzicht in de oorzakelijke aard van de werkelijkheid (karma en leegte). Bij het opkomen van de zon in het oosten bereikte hij de verlichting en daarmee de bevrijding van samsara. Na zeven weken besloot hij zijn kennis met anderen te gaan delen. Boeddha onderwees als eerste vijf asceten die zijn leer hadden verlaten toen hij in de hongersdood niet de weg vond. Zij vormden de eerste leden van de boeddhistische gemeenschap, ook wel aangeduid als de Sangha. Hij onderwijs hen de aardse werkelijkheid die hij ervoer onder bodhiboom die wordt samengevat in de Vier Edele Waarheden. Deze gebeurtenis wordt ook wel aangeduid als ‘de eerste draai van het dharmawiel’. Ook onderwees hij het middenpad. De weg die niet ligt in extreme vormen maar in het juiste midden om de verlichting te bereiken. Het wiel is een veel gebruikt symbool in het boeddhisme, en in het oude India ook voor de soevereiniteit van koningen. In het boeddhisme heeft het wiel tegenwoordig vaak acht spaken als verwijzing naar het Achtvoudige pad.

Tegen het einde van zijn leven kreeg Boeddha dysenterie door een voedselvergiftiging na een maaltijd bij de smid Chunda. Na zijn maaltijd reisde hij verder en legde zichzelf, met zijn hoofd naar het noorden, neer tussen twee bomen buiten de stad Kushinagara. Hij ging in een diepe meditatie en stierf. Na zijn dood blijven zijn volgelingen achter met zijn leer (Dharma), de stimulans van Boeddha om de vier (pelgrim)plaatsen van zijn geboorte, verlichting, eerste onderwijs en dood te bezoeken. Daarnaast zijn er materiele voorwerpen zoals de lichamelijke relikwieën die na zijn dood in alle 8 richtingen zijn verspreid, en de afbeeldingen die er van Boeddha zijn gemaakt. De beelden vertegenwoordig vaak de nadruk die een stroming wil leggen in de tijd. Beelden van de jonge prins zijn vaak van veel vroegere datum dan de beelden van de mediterende of onderwijzende Boeddha. Nadruk op de wijsheid komt vaak uit de Mahayana tradities. Later worden de verhalen ook vastgelegd in schilderijen en reliefs. Na zijn dood zijn er in de eerst drie eeuwen na Christus verschillende boeddhistische bijeenkomsten geweest waar arhats (verlichten) bij een kwamen. In deze periode kwam ook de eerste scheuringen en ontstonden er nieuwe stromingen.

Theravada-boeddhisme

Het Theravada-boeddhisme (Doctrine van de oudste) is de enige de overgebleven school van de scholen die zijn ontstaan in de eerste eeuw na de dood van Boeddha (370 v Chr). Deze vorm van boeddhisme kent de Sangha als middelpunt en kenmerkt zich door het uitdragen van de Boeddha’s leer. Het hecht belang aan de historische Gautama Boeddha en is geen voorstander van het uitbreiden van de canon van gezaghebbende geschriften. Deze vorm van boeddhisme heeft zich vooral in zuid Azie (Sri Lank, Thailand, Myanmar, Cambodjea en Laos) verspreidt vertaalde teksten vanuit het Pali naar lokale talen en omgekeerd. Door deze vertalingen en aanpassingen maken deze vorm ook in een zekere vorm dynamisch, hoewel zij traditioneel vasthoudt aan de historische Gautama Boeddha. Boeddha verwees voor instructies zijn naar de Dharma (leer) en Vinaya (discipline), dit bevat alle mondelinge instructies van Boeddha. Deze zijn later gecategoriseerd in Theravada-traditie in drie manden (Tipitaka of Tripitaka in Sanskriet): het mandje van de kloosterdiscipline (Vinaya Pitaka), mandje van dialogen (Sutta Pitaka of Sutra in Sanskriet) en Mandje van de geleerde doctrines (Abhidhamma Pitaka of Abhidharma Pitaka in Sanskriet). Daarna zijn er verschillende commentaren en kronieken geschreven.

Mahayana-boeddhisme

In de eerste eeuw na Christus kwam een groep in verzet tegen de heersende klassieke en orthodoxe praktijken die zich voordeden. Deze groep noemde zich het mahayana (grote voertuig). Het Mahayana-boeddhisme verspreidde zich naar centraal-Azie, inclusief Tibet, Mongolie, China en Japan. Deze vorm van boeddhisme onderschrijft de kernleer van het boeddhisme maar zagen dit slechts als een inleiding door met andere verklaringen en eeuwenlang verborgen uitspraken van de Boeddha te komen. Zij begonnen met het opstellen van nieuwe geschriften die zowel de boodschap van de Boedhha bevatte als dat het mensen toegang gaf tot de verlichting die de boeddha bood, zoals de Lotus Sutra, Pure Land Sutra, Bloemenslinger Sutra. Hier ligt ook de grote uitdaging van het Mahayana. Enerzijds brengt het Mahayana het concept van Boedda dicht bij haar volgelingen en anderszijds maakte zij de Boeddha groter door te spreken van een kosmische boeddha die het voorstellingsvermogen van mensen te boven ging. Boeddha leeft hier op drie verschillende niveau’s. De aardse variant kent een stralingslichaan (nirmanakaya) waarbij Boeddha deze vorm enkel heeft aangenomen uit compassie voor de levende wezens. De bovenaardse vorm (sambhogakaya) is de vorm die de perfecte mens bevat en zich aanpast aan de behoefte van hen die hij ontmoet. De transcedente vorm (dharmakaya) is volledig transcedent en onveranderlijk. De laatste vorm is de vorm die het vroege boeddhisme aanhangt. In de mahayanageschriften is niet de verlichting (arhat) of het bereiken van nirvana als hoogste gezien maar het verworden tot een Boeddha, die ook het lijden van het anderen meeneemt op zijn pad. Het enkel terugtrekken van jezelf om verlichting te bereiken is hiermee in strijd, de eigen bevrijding hoort te worden uitgesteld tot ook de anderen van het lijden zijn bevrijd. Degene die als doel heeft om Boeddha te worden en dit pad volgt wordt een bodhisattva (verlicht wezen of toekomstige boeddha). De bodhisattva is het middelpunt van veel beschrijvingen in het mayahana-boeddhisme. In het mayahana-boeddisme wordt met Boeddha niet altijd Siddartha Gautama Boeddha bedoelt. Het kan ook een verwijzing zijn naar een bodhisattva. Een belangrijke bodhisattva is Avalokiteshvara, Maitreya en Manjushri. In Mahayana boeddhisme staat de bodhisattva bijna meer centraal dan de Boeddha. De bodhisattva is menselijker en streeft hier naar het (bijna bovenmenselijke) boeddhadom. Het Mayahana wordt ook wel aangeduid als Boeddhayana of Bodhisattva’s.

De eerste schriftelijk versie van boeddhisme kwam waarschijnlijk in de eerste eeuw voor Christus met Mahayanistische sutra’s. Verder zijn belangrijke sutra’s de Lotus sutra, Pure land Sutra en de verzameling van volmaakte wijsheid sutra’s (Prajnaparamita). En de Yogachara Sutra voor de Yogachara school en de Nirvana Sutra die vooral in Oost-Azië van grote invloed is geweest en een vertaling en andere vorm van presentatie is van de Mahaparinibbana sutt in de Tipitaka.

Het Mahayana-boeddhisme voegde aan de kernleer drie elementen toe. Het idee van leegte (shumyata), het bodhisattva-ideaal en het boeddhisme op basis van devotie en als een goddelijk wezen dat genade schenkt en antwoord op de gebeden van gelovigen.

Tantrisch-boeddhisme

Het vajrayana (diamanten voertuig) is in het westen beter bent als het Tantrisch-boeddhisme. Deze vorm van boeddhisme is in de kern ontstaan tussen de 4e en 6e na Christus, maar de eerste concepten dateren al vanuit de tijd van de Boeddha om zij gebruik maken van yoga. Rituelen, initiaties en technieken nemen een belangrijke plaats in en de stroming staat dan ook bekend om haar mystieke elementen. Het idee is dat deze technieken als een diamant door de ketens van ontwetendheid (avidya) heen snijdt om alle levende wezens de samsara te bevrijden. Anders dan andere stromingen geloven zij minder in het bedwingen en meer in het volledig beleven van de begeerten om deze op die manier te overwinnen. Zij erkennen dat de methoden voor niet-ingewijden gevaarlijk kan zijn en wijzen er dan ook op zich aan de regels te houden. Hoewel de filosofie de leer van het Mahayana boeddhisme volgt kent het vajrayana wel haar eigen teksten, de zogenoemde Tantras waarin verschillende rituele, meditatieve, visualisatie praktijken worden beschreven alsmede verschillende theorieën kent. Een bekend boek uit de tantrische literatuur is het Tibetaanse dodenboek (Bardo Thol Dro in het Tibetaans) en vormt slechts een van de werken die zich bezighouden met dood, bardo (staat tussen dood en wedergeboorte) en wedergeboorte. Tantrisch-boeddhismevindt men nog Tibet, Nepal en Japan.

Zen-boeddhisme

Het zenboeddhisme ontstond rond 500 na Chr. Het moment dat Zen-boeddhisme is ontstaan is lastig te bepalen. Zen zou zijn ontstaan toen de Boeddha een bloem omhooghield en Kasyappa glimlachte waarmee hij zou hebben laten zien de dharma te hebben begrepen. Hij zou hiermee de tweede patriarch van zen zijn geworden en rechtstreeks van de Boeddha komen. Een ander licht op de ontstaansgeschiedenis is dat de monnik Bodhidharma zen gedefinieerd zou hebben rond 500 na Chr. De formulering van zen lijkt echter tijdens de T’ang-dynastie (700-800 na Chr.) te hebben plaatsgevonden. Het is duidelijk dat de oorsprong van zen via India in China haar fundamenten heeft gekregen. Het komt voort uit wat de Chinezen ch’an noemen, een combinatie van mahayana-boeddhisme en taoïsme. In hun ogen was het boeddhisme destijds te intellectueel en te veel op het schrift gericht. Het zen-boeddhisme legde in reactie daarop weer meer de nadruk op meditatie, waaronder zazen (‘zittende meditatie’). Hier ontstonden twee scholen, de Noordelijke school die geloven in de geleidende verlichting met name door meditatie (door het lang te doen onderga je verschillende fasen) en de Zuidelijke school die de nadruk meer legt op de plotselinge verlichting die ontstaat door via bewustwording de boeddha in de zichzelf te ontwaken. Vaak is dat plotseling. De koans die zowel in chan als het zen-boeddhisme een ondersteunde rol bieden zijn hier een voorbeeld van. Het zijn gedichten die de spiritualiteit ondersteunen om tot het inzicht te komen. Het zijn vaak vragen waar geen logisch antwoord op mogelijk is. Zoals de bekende koan: Iedereen kent het geluid van twee klappende handen; maar wat is dan het geluid van één hand? In het huidige Japan zijn er nog twee grote Zen-scholen: Rinzai en Soto. Rinzai is van oorsprong elitair en beoefent onder de samoeria’s. Tegenwoordig is het de kleinste school. Het kenmerkende verschil tussen de scholen ligt het meest in de wijze waarop de verlichting (Japans: Satori) wordt bereikt. Waar Soto strakke regels kent omdat zij geloven dat alles meditatief moet zijn, is er bij Rinzai meer aandacht op koans en details van het dagelijks leven. Rinzai is anders gezegd, meer praktisch.

Het zen-boeddhisme gaat uit dat wij de Boeddha-natuur al bezitten en het mediteren maakt het verwezenlijken ervan mogelijk. Hierdoor ontwaken wij als mens en dit opent het inzicht waardoor wij zonder passies, verlangens en angsten ons leven kunnen leiden. De filosofische wortels liggen in de leegte van het mahayana-boeddhisme en in de Hart- en Diamantsoetra. Het zen-boeddhisme dat zich later in Japan ontwikkelde kwam uit China en werd beïnvloed door het confucianisme en taoïsme. Anders dan de andere vormen volgt Zen het gezag van verlichte meesters en staat dit hoger dan de geschriften. Het volgt traditioneel vier principes die men ook kan terugvinden bij Boeddha: 1) overlevering door de meesters, 2) het uitgangspunt dat de waarheid niet afhankelijk is van doctrines en geschriften en 3) gevonden kan worden in eigen ervaringen; de nadruk op het bereiken van verlichting. Het Zen-boeddhisme heeft tot vandaag de dag sterke wortels in Japan, maar kent historisch ook wortels in China, Vietnam en in Korea onder de naam Son.

Tibetaans boeddhisme

In Tibet ontwikkelde zich aan het einde van de 7e eeuw het Tibetaans boeddhisme. Deze stroming kent haar wortels in het mahayana en Vajrayana, en ontwikkelde zich daarna verder. Het unieke karakter van deze stroming zit niet in (mahayana-)leer maar in de methode, zoals mantra (rituele klanken of zinnen), mudra (rituele gebaren of houdingen) en het gebruik van visuele verbeelding bij de meditatie. Bekende elementen uit deze stroming zijn het Tibetaanse dodenboek en het Wiel des levens of levenswiel.

Boeddhisme

Het boeddhisme deelt met andere religies over levensbeschouwingen dat er verschillende stromingen zijn met eigen invullingen op de kernleer. Er is dan ook niet iets als een boeddhistisch blik op de wereld. Ieder stroming heeft zich laten beinvloeden door de cultuur waarin het bloeide. Zo vinden wij in het oude boeddhisme het oude india terug, in zen-boeddhisme het oude china en in het Tibetaanse-boeddhisme het Tibetaanse beeld op de wereld. De verschillende stromingen leggen andere accenten. Om de verschillende teksten te begrijpen is het van belang om hen te plaatsen in de tijd en stroming van waar uit deze wordt toegelicht. Het huidige en moderne boeddhisme krijgt vorm in een tijd van wetenschap, zoals psychologie en filosofie.

Mindfulness wordt in het westen vaak als een zelfstandig gegeven beoefent. Mindfulness is dan net als Yoga. Je doet aan Mindfulness, zoals iemand Yoga oefeningen uitvoert. Wanneer je naar systemen of organisaties kijkt dan kijk je vaak naar de visie, de uitvoering (actie of gedrag) en het resultaat of het doel. Vanuit een Boeddhistisch gezichtpunt is ook de beoefening van belang. De visie is het belangrijkste, omdat zonder deze visie de rest weinig waarde heeft. De Boeddhistische visie gaat daarbij uit van drie elementen, namelijk dat alles wat bestaat 1) vergankelijk is en onderhevig aan verandering (Anicca) 2) hier zullen onze wensen in relatie tot deze zaken nooit volledig vervuld worden en pijnlijk blijven. Dit is het deel wat vaak vertaald worden als het lijden. Boeddha zelf gebruikt het woord Dukkha wat vaak vertaald wordt als lijden maar in de essentie van de Boedhha meer lijkt te gaan over het in de rit van het leven dat constant heen en weer geslingerd wordt. Ten derde kan je nergens controle over uitoefenen omdat in essentie alles veranderlijk is. Je kan ook niet van jezelf zeggen ‘dit ben ik’ (Anattā). Het Mahāyāna Boeddhisme voegt hier het nirvana aan toe als vierde element. Het bereiken van nirvana, de bevrijding van negatieve effecten van verlangen, is het hoogste dat men kan bereiken in deze stroming. Over al deze begrippen zijn hele boeken geschreven maar voor mij komt het Boeddhisme hier in essentie op neer.